Start
   Publicaties
   Interview
   Contact
  

 

 

   

Levensverhalen

De methode van autobiografisch onderzoek wordt al zeventig jaar in sociaal-wetenschappelijk onderzoek gebruikt. Sociologen uit de fameuze Chicago-school waren de eersten die haar toepasten. Met de ontwikkeling van het vragenlijstonderzoek is de methode in de vergetelheid geraakt, de laatste twee decennia maakt het onderzoek echter een opvallende herleving door. In de sociologie kwam het gebruik van levensverhalen voort uit de wens levensechte data over individuen te verwerven. Die 'oorspronkelijke' inzet wordt in dit boek bekritiseerd. De mogelijkheden van levensverhaal-onderzoek worden eerst verkend in twee vormen van sociologiebeoefening. Voor `naturalistische' sociologen, die uit zijn op een realistische beschrijving van de sociale werkelijkheid, blijkt het levensverhaal geen geschikte methode; voor 'constructivistische' sociologen zijn levensverhalen juist wel geschikt omdat zij inzicht geven in de wijze waarop mensen in hun interpretaties de werkelijkheid construeren. Het gebruik van levensverhalen in de constructivistische sociologie wordt met een reeks van voorbeelden geĎllustreerd. Hoe levensverhalen kunnen worden verkregen, wordt beschreven in een afzonderlijk hoofdstuk over de techniek van het 'autobiografisch interview'. In een afsluitend hoofdstuk beschrijft de auteur een stappenprocedure voor een sociologische analyse van levensverhalen aan de hand van een onderzoek onder arbeidsongeschikten.

Inleiding

“A life is a social text “

(Denzin, 1989)

Levensverhalen, dat is niet het eerste waar mensen aan denken als ze over sociologisch onderzoek horen. Dat geldt ook voor sociologen zelf. Het gestructureerde interview is tegenwoordig in de sociologie niet alleen de bekendste maar ook de meest gangbare onderzoeksmethode. Het levensverhaal botst met die praktijk. De interviewmethode heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt. Vooral de constructie van vragenlijsten en met name de gecompliceerde methoden om unidimensionale schalen te ontwikkelen hebben haar faam bezorgd. Het survey-onderzoek, waarin de methode van het interview op grote schaal wordt toegepast, en de statistische bewerking van de zo verkregen data, zijn dominant in het beeld van actueel sociologisch onderzoek. Methoden als de vooral door antropologen gepractiseerde participerende observatie, of de studie van geluids,- en beeldregistraties, zoals bijvoorbeeld in de conversatie-analytische sociologie, of de documentstudie in de historiserende sociologie, al deze methoden concurreren nauwelijks met het gestandaardiseerde vragenlijstonderzoek. In de verklarende sociologie is het survey-onderzoek het populairst, in de historiserende sociologie is dat de documentstudie. Dit verschil in methode weerspiegelt een verschil in onderzoeksstijl: geďndividualiseerde data en statistische analyse daarvan, tegenover de omvattende beschrijving van historische maatschappelijke ontwikkelingen.   In het “stiltegebied’ tussen interviews aan de hand van vragenlijsten en de studie van documenten ontwikkelt zich in Nederland een derde stroming, die van het ‘kwalitatief` sociologisch onderzoek. Het onderzoek van levensverhalen kan in die ‘opkomende traditie’ worden geplaatst. Deze kwalitatieve methodologie zet zich zowel tegen de kwantitatieve analyse van interviewgegevens af als tegen de beschrijvende analyse op grond van documenten. In interviews aan de hand van gestructureerde vragenlijsten wordt weliswaar nauwkeurig gemeten, maar door de exactheid van vraagstelling wordt de informanten weinig gelegenheid geboden eigen beelden te verwoorden. Zij mogen spreken onder de bewindvoering van de onderzoekers, in een voorgeprogrammeerde taal. De onderzoekers selecteren niet alleen de theorie voor hun onderzoek, en daarmee de begrippen die zij van belang achten, maar in de operationalisering van deze begrippen leggen zij ook de vragen vast die aan de informanten worden voorgelegd. En bij de meest geavanceerde vorm van ondervraging, die in de vorm van schalen, worden ook nog de antwoordmogelijkheden van de informanten beperkt: ja’ of ‘nee’; eventueel gedifferentieerd van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal niet mee eens’. Die methode heeft de sociologie veel goeds gebracht: gedifferentieerde maar toch unidimensionale meting en strenge toetsing van wat in andere methoden al gauw een ‘aannemelijke impressie’ wordt. Het nadeel is dat de onderzochten het woord nagenoeg wordt ontnomen. En als zij tot spreken worden gebracht is dat in de taal van de onderzoeker. Bovendien is het vragenlijstonderzoek meestal weinig gehistoriseerd. Mensen worden overwegend ondervraagd over hun actuele opvattingen en gedragingen. Zij worden in een momentopname getekend en in hun huidige bestaan beschreven. Die a-historische oriëntatie deelt de survey trouwens met andere gangbare methoden van sociologisch onderzoek. Ook methoden als participerende observatie, etnografie en conversatie-analyse vertonen een sterke en soms onvermijdelijke gerichtheid op het heden. De betekenissen die mensen toekennen aan wat er nú in hun leven gebeurt, staan echter niet los van hun verleden. Zij maken gebruik van een taal met een verleden. Bovendien zijn hun interpreterende capaciteiten gevormd in wat zij in hun verleden hebben meegemaakt. Het heden wordt dus in meerdere opzichten vanuit hun verleden geďnterpreteerd. Ook in interacties figureren mensen voor anderen als mensen met een verleden. De methode van documentstudie ontleent zijn kracht aan het feit dat het verleden juist wel in het onderzoek wordt betrokken. Documenten zijn bovendien meestal zonder interferentie van onderzoekers tot stand gekomen. Maar ook deze methode kent moeilijkheden. Het is vaak onduidelijk hoe documenten tot stand zijn gekomen en in wiens opdracht en belang zij zijn opgesteld. Documenten kunnen bovendien moeilijk los van hun institutionele context worden bestudeerd. De onderzoeker heeft ook hier grote invloed, nu in de selectie en interpretatie van de data. Historisering blijft ook hier meestal een daad van de onderzoeker. Kwalitatieve sociologen proberen de kritiek op beide benaderingswijzen om te zetten in de ontwikkeling van methoden die de onderzochten meer aan het woord laten, en hen de gelegenheid geven hun actuele bestaan zelf te historiseren. Ook in de  analyse van hun antwoorden kan recht worden gedaan aan de  aard van hun antwoorden, door de theorie in de data te funderen - te “grounden”. De beďnvloeding door de interpreterende onderzoeker kan bovendien worden ingeperkt door programma’s te ontwikkelen voor de analyse van tekstuele data. In kwalitatief sociologisch onderzoek worden verschillende dataverzamelingstechnieken ontwikkeld: (participerende) observatie, open en actief interviewen. corpusconstructie van documenten en teksten en beeld,- en geluidsopnamen van interacties. Bovendien worden dataverwerkingsmethoden ontwikkeld, zoals de methode die met de naam “grounded theory” wordt aangeduid, maar ook methoden als discoursanalyse, transformatieanalyse en tekstanalyse. Ook de snelle ontwikkeling van het autobiografisch interview en de analyse van de daarin geproduceerde levensverhalen moet binnen de opkomst van deze kwalitatieve methodologie worden gesitueerd. In die vorm van onderzoek gaat het om het verzamelen en analyseren van autobiografieën. Autobiografieën onderscheiden zich van biografieën in die zin, dat het autobiografische verhaal door de persoon zelf is verteld. Hij is het die selecteert wat wordt verteld en hij is het die de woorden ervoor kiest. En - wat hier nog belangrijker is - autobiografieën worden gevormd door de interpretatieve repertoires die de verteller in zijn verhaal laat gelden. Dat is bij een biografie anders. Die wordt niet alleen door een ander verteld (of geschreven). De biograaf selecteert bovendien wat er over een leven wordt verteld. Maar het belangrijkste verschil is dat een biografie een interpretatie van de biograaf is. Sociologisch zijn biografieën van belang om de sociale kenmerken van de biograaf te achterhalen. Hoe interpreteert deze het leven dat hij beschrijft? Welke vertogen laat hij in zijn interpretaties gelden? Zo kan de biograaf maatschappelijk worden gesitueerd. Dat kan bijvoorbeeld tot de onderzoeksvraag leiden hoe een socialist het leven van een politicus anders interpreteert dan een liberaal. Een dergelijke vraag is natuurlijk alleen te beantwoorden als er meerdere biografieën bestaan over dezelfde persoon. Onderzoek naar verschillen in interpretatiewijze kan ook worden gedaan door biografieën geschreven op verschillende historische momenten met elkaar te vergelijken. Een laatste onderzoeksmogelijkheid die de biografie opent is deze te vergelijken met de autobiografie. Zulk onderzoek kan het zicht verhelderen op de vertogen van de autobiograaf. In dit boek gaat het verder alleen over autobiografieën.   

 

 
                                                                                                                                                                  sitemap